Monday 9 July 2012

Eerlijk


Vandaag ben ik gelukkig. Ik ben gelukkig, dus ik schrijf. Gisteren schreef ik niet. Toen was ik ook gelukkig. Maar vandaag leent het gelukkig zijn zich meer tot schrijven dan gisteren. Eigenlijk wordt geluk pas gecompliceerd als het beschreven moet worden.


Heel het hoenderhok wordt vernieuwd. Een zwaar project om mijn tanden in te zetten. Het werk verloopt noodgedwongen in fasen: tenslotte renoveren we een huis dat nog steeds bewoond wordt door zowat zestig kippen en een heleboel eenden. De oude houten muur heeft per plank maar een paar klappen van de hamer nodig om tegen de vlakte te gaan. Onbehandeld hout is hier, in dit van mieren en termieten vergeven land, nu eenmaal geen lange termijn oplossing. 
Wat daarna komt weet ik niet goed te beschrijven. ‘Pijnlijk’ schept een verkeerd beeld, ‘gruwelijk’ klinkt te dramatisch. Laten we het gewoon een martelgang noemen. Met drie jonge gasten uit het dorp slaan we de handen in elkaar en verwijderen we met schoppen, maïsmeelzakken en kruiwagens de bodembedekking. De geur tot daar aan toe: na een paar minuten raak je wel gewend aan het aroma van kippenuitwerpselen. De vlooien daarentegen… De beet van een zandvlo doet niet half zoveel pijn als die van een gewone vlo. Als je er echter vijftig tegelijk hebt, dan ben je in voor een gezellig feestje. Het ritme ligt verbluffend hoog. De Zambiaanse dagloner is normaal gezien niet van de actiefste; alles wordt gezapig aan een Afrikaans ritme gedaan – sommigen noemen dat lui, anderen grondig. Ik heb echter nog maar zelden zo’n werklust gezien. Of wat dat betreft, nog maar zelden heb ik zélf zo’n werklust gevoeld. Dit karwei moet gewoon zo snel mogelijk over zijn. Hoe sneller die vuiligheid door de achterpoort naar buiten wordt gewerkt, hoe beter. Wanneer de zon onder de dakrand begint te schijnen en alles binnen oplicht in goudgeel avondlicht, stormen we gezamenlijk weg van het hoenderhok. Alan, Gidion en Kaunda (ja, net als Kenneth) rennen na een gehaaste groet de heuvel af op weg naar de rivier. Ik heb – gelukkig! – minder ver te gaan en stort me met kleren en al onder het kraantje naast de keukendeur. De bezoekende familieleden van de kids in de speeltuin kijken joelend toe hoe die gestoorde abasungu (blanke) zich tot op zijn onderbroek uitkleedt en van verluchting zucht wanneer de vlooien een voor een loslaten onder het ijskoude water. In de vroege Middeleeuwen eindigde men in West-Europa de meeste gebeden met ‘van de Noormannen verlos ons Heer’. Ik heb de Zambiaanse variant gevonden geloof ik…

Een vleugel is klaar om gemetseld te worden. De fundamenten zijn gegraven, boomwortels uit de bodem gehaald. De gravel bij wijze van stabilisatie is gelegd, en daarbovenop ligt een laag cement te drogen. Nu alleen de bakstenen nog. Het heeft wat voeten in de aarde vooraleer we een verkoper vinden die geen belachelijke prijs voor zijn modderstenen vraagt. Uiteindelijk komen we uit op 1000 kwacha per steen. Voor 400 stenen – genoeg voor deze vleugel, de rest kopen we later wel – betalen we dus zo’n 80$ in totaal. Ik ken de prijzen in Vlaanderen niet, maar hier is dat eigenlijk best wel veel. De truck staat al op de oprit, dus springen we met een bende in de laadbak. Foutje. Allemaal er terug uit en duwen. Het belieft de motor slechts in beweging te komen als de rest van de truck dat al is. Vijf minuten later staan we langs de kant van de weg stenen door te geven. De bakstenen liggen hoog opgestapeld onder een rieten afdakje, en ik sta juist onder de rand van het afdak in de doorgeefketting. Niet bepaald ideaal voor mijn rug, maar we klagen niet. Geef me een week en mijn conditie is op hetzelfde peil als die van de zwetende mannen om me heen. Na een kwartier staat iedereen te puffen. Mijn lenzen prikken door het rode kleistof. Als je lichtjes door je knieën gaat en de stenen doorzwaait in plaats van geeft doen je schouders minder pijn merk ik al snel. Het nadeel is dan wel dat de volle vijf kilo van iedere baksteen dan door je onderrug trekt. Na zowat de dertigste steen raakt iedereen de tel kwijt. Een zweetdruppel rolt van achter mijn oor over mijn ruggengraat, blijft even hangen aan een wervelknobbel en verdwijnt dan. Terwijl mijn handen de volgende steen gedachteloos aannemen en doorgeven, kijk ik naar de mannen links en rechts van me. Langzaam maar zeker lossen de verschillen op. Alle zestien handen zijn ruw en rood van de bakstenen. Op al onze voorhoofden lopen fijne lijntjes waar het zweet sporen door het stof heeft getrokken. Zelfs het verschil in geur valt niet langer op. We ruiken naar vers zweet. Naar stof en buitenlucht. We ruiken naar hard werk. Geuren beschrijven is bijna even gecompliceerd als geluk benoemen. Maar vandaag weet ik het wel. We ruiken eerlijk. 

No comments:

Post a Comment