Als zoon van een
ambtenaar heb ik altijd moeten lachen met de clichés die de ronde doen over
ambtenaren. Ja, ze werken van 9 tot 5, in de zomer soms zelfs een uurtje
minder. Maar ondertussen werken ze zich uit de naad. Verschrikkelijk slecht
geleid, armzalig uitgerust, maar altijd vriendelijk en correct aan telefoon of
aan het loket. Ik ben als kind genoeg ‘mee gaan werken’ om positief over
ambtenaren te leren denken. Niet dat we er thuis niet mee lachen. Natuurlijk
wel, tenslotte hebben we het over ambtenaren!
Nu zie ik me
echter plots geconfronteerd met de verenigde kracht van verschillende
bureaucratische apparaten. Blijkbaar is een dikke 20 kilo medicijnen correct een Afrikaans
land binnenkrijgen niet zo eenvoudig als het lijkt. We hebben het al eerder
gedaan, en aan de douane geeft het geen problemen. De moeilijkheid start pas
voor diegenen aan wie je de medicijnen afgeeft. Zambia heeft een heel strenge
‘drug policy’ wat betreft het gebruik van buitenlandse medicijnen. Vrij
hypocriet eigenlijk: ze het land binnenbrengen is geen probleem, ze in een
weeshuis gebruiken om levens mee te redden grenst aan de illegaliteit. Dit jaar
wil ik dat te allen prijzen proberen te vermijden. Het heeft geen zin hier
honderden euro’s te spenderen en gedoneerde medicijnen te verzamelen als ze in
Kazembe zonder boe of ba in beslag genomen kunnen worden. Deze keer heb ik dus
een voorschrift voor alle medicijnen en medisch materieel. Een stempeltje op de
Zambiaanse Ambassade en het is gepiept dacht ik. Niet dus.
Vooraleer de
vriendelijke dame in traditionele kledij me mijn stempel mag geven, moet ik
eerst een bewijs van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben. Telefoontje
naar de FOD van Didier Reynders dan maar. Call center – uiteindelijk denk ik de
juiste dienst te hebben gevonden door op 9 te drukken (na eerst de andere acht
optie aanhoord te hebben). ‘Buitenlandse Zaken goeiedag bonjour’ klinkt het. Ik
doe mijn zegje – immer vriendelijk, grootgebracht door een ambtenaar, weet u
nog? ‘U wordt dadelijk doorverbonden mijnheer’. Wat een uiterst sympathieke dame, ze voorziet mijn wachttijd
van een vleugje Coldplay. Dan pakt een echte Brusselaar de telefoon op. Zijn
stem klinkt als Geuze en warme wafels. Ook hij voorziet me na een paar
vragen van een wachtmuziekje. Ik wacht, zolang ze bij Buitenlandse Zaken een
goede muzieksmaak hebben heb ik alle tijd van de wereld. ‘Service public
fédéral Affaires étrangères, bonjour!’ Een Luiks accent, klinkt best wel
sympathiek. Ik begin opnieuw wat ik ondertussen al een keer of vijf gezegd heb
‘Goeiemiddag mevrouw, u spreekt met Zeger Van…’ ‘Oh zut, néerlandais!’ En tut
tut tut zegt de telefoon. Afgelegd. Tot zover de taalwetten.
Na nog een
telefoontje of drie – zonder Clocks helaas – kom ik dan toch te weten bij wie ik
moet zijn. Nu ja, bij wie ik ‘uiteindelijk’ moet zijn. Want eerst heb ik een
certificaat nodig van de FOD Volksgezondheid. De ef o dee Volksgezondheid, zo spreekt de dame het uit. Thuis hebben
we het altijd over de vod Financiën – toch zeker zolang Reynders er zat.
Ondertussen is
het al vijf voor vier geworden. Vandaag nog bellen naar Volksgezondheid is
nutteloos met andere woorden. Zomer en ambtenaren, u kent dat wel. En de dag
erna zal zaterdag zijn. De ef o dee krijgt dus nog even respijt…
Maandag hang ik om tien uur in de ochtend opnieuw aan telefoon. Ik was al veel vroeger wakker, maar als welopgevoed burger verwacht ik dat niet van de hardwerkende bureaucratische klasse. Bij Buitenlandse Zaken heeft men mij zowaar al het telefoonnummer gedicteerd, ik moet het dus niet eens opzoeken! Niet dat dat enig nut gehad zou hebben: de website vermeldt geen openingsuren. Tenslotte is het een federale webstek. Ik bel naar een nummer dat eindigt op 00. De duidelijk pas wakker geworden doch zeer vriendelijke vrouwenstem verbindt me door met dezelfde nummer, en vervolgens, na haar excuses te hebben aangeboden, met een nummer eindigend op 01. Zo ga ik de verschillende telefoonnummers af. Bij nummer 04 weet men mij te vertellen dat het Catherine is die ik moet hebben. Maar Catherines telefoon is kapot. Maar als ik na de middagpauze eens naar haar bel, dan zal ik haar wel kunnen bereiken. Want de technische dienst is al gecontacteerd, klinkt het niet zonder enige trots. Ik bedank haar vriendelijk, en leg af. Boven op mijn kamer controleer ik de houdbaarheidsdata van de medicijnen. Misschien kan ik ze volgend jaar wel meenemen…
Maandag hang ik om tien uur in de ochtend opnieuw aan telefoon. Ik was al veel vroeger wakker, maar als welopgevoed burger verwacht ik dat niet van de hardwerkende bureaucratische klasse. Bij Buitenlandse Zaken heeft men mij zowaar al het telefoonnummer gedicteerd, ik moet het dus niet eens opzoeken! Niet dat dat enig nut gehad zou hebben: de website vermeldt geen openingsuren. Tenslotte is het een federale webstek. Ik bel naar een nummer dat eindigt op 00. De duidelijk pas wakker geworden doch zeer vriendelijke vrouwenstem verbindt me door met dezelfde nummer, en vervolgens, na haar excuses te hebben aangeboden, met een nummer eindigend op 01. Zo ga ik de verschillende telefoonnummers af. Bij nummer 04 weet men mij te vertellen dat het Catherine is die ik moet hebben. Maar Catherines telefoon is kapot. Maar als ik na de middagpauze eens naar haar bel, dan zal ik haar wel kunnen bereiken. Want de technische dienst is al gecontacteerd, klinkt het niet zonder enige trots. Ik bedank haar vriendelijk, en leg af. Boven op mijn kamer controleer ik de houdbaarheidsdata van de medicijnen. Misschien kan ik ze volgend jaar wel meenemen…